Formulieren van de belastingdienst deden me smachten naar fietsen.
Ik nam me voor, zoals vaker, niet te hard te gaan rijden.
Ook zoals vaker, zou dat niet gaan lukken.
De dijk van Vianen naar Rhenen.
Een schilderij met twee horizontale banen.
De blauwe baan bezaaid met scherp afgestoken wolkjes,
in schakeringen van felwit tot donkergrijs.
Onder het blauw, het groen van de lente.
Tussen blauw en groen fiets ik, snel en makkelijk.
Links van me, achter de Rijn, boven de Heuvelrug, kleurt de lucht donker.
De toren van Amerongen verschuilt zich tussen de bomen voor een bui.
Het grijs in mijn spiegels vertelt me dat noodweer me op de hielen zit.
Ik rem voor de afslag naar de Marsdijk.
Achter me zie ik weer de renner die achter een brommer traint.
"Vast zijn pa," denk ik.
Voor ik weer op snelheid ben, halen ze me in.
Ingehaald worden door een racefietser daar hou ik niet van,
ook al hangt 'ie kort achter een brommer.
Ik versnel tot ruim 60 km/h en ga ze voorbij.
Hun snelheid is hoger dan verwacht,
ik moet in de 50 trappen om ze voor te blijven.
Doorpoten, tot aan de Rijnbrug.
Om me niet te laten kennen -"door wie?", zo vraag ik nu -
pak ik huiswaarts nog wat klimmetjes mee.
Afgemat kom ik thuis.
Op Strava zie ik dat de renner een jonge prof was.
"Zonder de brommer was 'ie kansloos!"
De volgende keer weer rustig aan, zeggen mijn benen me.